De clandestiene schilderkunst van Lex van Lith

Denkend over Lex van Lith, word ik geconfronteerd met een fundamentele wet van de schilderkunst, van alle kunst. (Dat is ongetwijfeld een signaal hiervoor, dat we met een artiest van rang te maken hebben.) Zijn werk poneert met aandrang, dat alle kunstwerken fysische objecten zijn. Ze zijn er, allereerst voor de zintuigen. Hoe diepzinnig en spiritueel en subliem ze tenslotte zullen blijken, kunstwerken zijn om te beginnen oppervlakkig. Alle vragen naar hun mogelijk diepe zin begint bij de huid.

 Presentatie van fysieke kwaliteiten is het eerste wat Lex van Liths schilderijen karakteriseert. Het zijn taferelen van stromende verf (niet kleur, maar verf: als kleur mogelijk stroomt, is dat iets anders) Wat over zijn doeken stroomt, is een bijna kleurloze verf, kleiachtig van kleur, de bruingrijze zweem van meerdere pigmenten dooreen, donkerder hier en elders weer lichter. En een groot aandeel in de vorm van die materia heeft de terpentijn die de pigmenten doet wegstromen zodat er een sluierlicht weefsel van bijna helemaal géén pigment meer resteert. Het schilderij, dat kleur en vorm had kunnen zijn, is uitgewist in een nieuw beeld van beeldopheffing, ontkenning, übermalung, negatie.

Want het schijnt dat toch een of ander landschappelijk beeld het begin vormt. Niet het landschap van de horizontale einder en dat wat boven en onder die einder te verwachten was. Maar een landschap van stuwende natuurkrachten, de wind en de storm, regen, onweer, sneeuwen, zonlicht en duistere nacht. En daarmee wordt al meteen duidelijk, dat het abstracte en geen concrete schilderijen zijn.

Van Liths schilderijen zijn niet te benoemen als materiekunst. Omdat het voorstellen van buiten het schilderij zijn die worden verbeeld - en dat kan bij een materieschilderij ook nog wel eens de bedoeling zijn – in combinatie met de artistieke intentie de traditionele schilderkunst voort te zetten.

 Als eerste ervaring van beeldende kunst herinnert Lex van Lith zich de tentoonstelling van Kounellis in zijn geboortestad Eindhoven. Die onverklaarbare duistere poëzie staat bij hem voor kunst. Een andere levendige ervaring is geweest de kennismaking met de gedichten van Slauerhoff. En een derde onvergetelijke gebeurtenis was de beeldende kunst van Spanje, van El Greco en Zurbaran tot Tapiès. Daarmee is benoemd de artistieke traditie waarin Lex van Lith zich voelt geplaatst. Hij heeft die niet gezocht, het is een als bij toeval of van nature - wie zal het zeggen? - hem aangereikte cultuur, maar die geheel zijn eigen cultuur en hijzelf bleek. Hij is traditioneel hierom, dat hij dit traditum van Kounellis, Slauerhoff, Zurbaran, Tapiès, heeft aanvaard als de hem gratis geschonken en niet te weigeren eigen leeftocht – daar teert hij op. Hij heeft het gegevene aanvaard als zijn eigen leefgebied – slechts daarbinnen is hij vrij tot al wat hij wil. Kunst kan voor hem niet gezocht zijn, het is een gave ongezocht; “gekunsteld” desondanks op de gecompliceerde wijze waartoe modern kunstenaarschap verplicht.

 Hij heeft geproefd van een duistere poëzie en hij blijft daarnaar hongeren. Hij heeft vlammende verbeeldingen gezien, andere beelden in een zeer stil licht, materiebeelden bovendien die alle licht ontberen – zo rijk geschakeerd als de wereld kan blijken en de kunst die zo’n wereld verbeeldt. Even vervuld van poëzie, duister en licht tegelijk wil hij dus zijn eigen schilderij. Het onmogelijke wil hij, als alle kunstenaars. Hij verdedigt die wil omdat hij het onmogelijke toch zelf heeft gezien. Zijn kunst zal de herschepping worden van dit motorisch visioen.

Zijn werk wordt daardoor traditioneel, maar origineel. En aldus een correctie op een krom gegroeid idee van originaliteit. Origineel is de artiest bij wie wij een  uniek visioen als inspiratiebron ervaren. En dat kan met conventioneel ogende middelen en in eeuwenoude genres, zie Morandi, Giacometti, Kiefer – om slechts deze schilders van stillevens, portretten en landschappen te noemen. Hun originaliteit bestaat niet in een of andere nieuwigheid. Hun originaliteit is hun onuitputtelijk nieuwe visioen. Op die manier schijn Lex van Lith origineel.

Zijn werk heeft het moeilijk in een tijd die kunst voornamelijk in het voorteken van Jeff Koons en soortgelijken wil waarderen. Hedendaags is het een kunst te willen die kunst ontmaskert als een mediumgebeuren, een feit van de straat en de krant, te ontmythologiseren, te beroven van zijn unieke aura. Het werk van Lex van Lith is in zo’n contekst bijna naïef – en zeker uitdagend onschuldig. Zijn schilderij heeft de ernst van de moderne kunst als individuele creatie en van de alleroudste kunst als vestiging van sacrale tekens.

 En hier begint de “gekunsteldheid” van Lex van Lith, waar zijn visioen als het ware een verbod krijgt opgelegd vanuit de officiële kunst. Zijn schilderen wordt op dat moment een clandistiene ondeneming. Het beeld kan alleen als ondergeschilderd beeld bestaan. Zijn schilderij van het eerste gezicht moet daarom gelezen als een afdeklaag. Daaronder dringen de beelden van het visioen samen. De kijker ontkomt er niet aan hun werkzaamheid gewaar te worden en de afdeklaag is geen afdeklaag, maar een sluier die het beeld evenzeer verbergt als verraadt. De sluier geeft aan het beeld de presentatie van het onaanraakbare. Het beeld achter de sluier wordt door zijn verborgen staat en tegelijk verboden en kostbaar beeld. Wie de druipende verf als decoratief spel ziet, een van de vele mogelijkheden van abstracte schilderkunst, interpreteert de schilderijen te tijdgebonden en onderschat de “oppervlakkige” vermogens van de schilder: waarom zou hij die gordijnen alsmaar kleigrijs schilderen? Waarom niet nu eens een in stralend blauw, dan weer een in vurig rood?

Hij zelf zegt, door zo’n kwestie ietwat in de war gebracht, dat hij aan die varianten niet toe is voorlopig.

De waarheid schijnt eerder, dat hij geen gordijnen bedoelt, niet de afsluitende en alleen maar verbergende gordijnen, maar de tegelijk verbergende en openbarende sluier – en er is dus geen enkel belang gelegen in het tonen van gevarieerd kleurige gordijnen. De rijkdom van beelden gaat schuil achter de nederige gedaante van een zichzelf tegelijk tonende en ontkennende sluier. De materie van die sluier is de vorm en de betekenis zelf van het schilderij. Er wordt daardoor een beeld te raden gegeven. De ultieme mogelijkheid voor vandaag.

(tekst: Lambert Tegenbosch, 1989, verschenen bij de tentoonstelling bij Kunsthandel Tegenbosch Heusden)